Théo van Rysselberghe en het huwelijk tussen esthetica en wetenschap
Ronald Feltkamp, ‘Théo van Rysselberghe’
Tot 4 september loopt in het museum Singer Laren te Laren (Nederland) de tentoonstelling Théo van Rysselberghe. Schilder van de zon. Ronald Feltkamp voorzag de expositie van een compacte catalogus. Van Rysselberghe (1862-1926) hoorde – net als James Ensor en Félicien Rops – eind de negentiende eeuw bij de Belgische kunstenaarsgroep les XX. Een groep die nieuwe artistieke terreinen wou verkennen, los van het strakke keurslijf van de academische schilderkunst. Academische schilderkunst concentreerde zich op een natuurgetrouwe reproductie van de werkelijkheid, de indrukken die dezelfde werkelijkheid naliet op mensen was bijkomstig.
Enter impressionisme waarbij de rollen omgedraaid werden: de indruk werd bij kunstenaars als Claude Monet of Gustave Caillebotte belangrijker dan de werkelijkheid. Georges Seurat (1859-1891) ging een stap verder: hij streefde via pointillisme een wetenschappelijke precisie van indrukken na. De vrije penseelslag verdween bij de Fransman. Het schilderij werd bij Seurat gevormd door een verzameling rigoureus geplaatste puntjes op een doek. Van Rysselberghe nam kennis van Seurats vernieuwingen. Meer zelfs: de Fransman werd lid van les XX.
Seurats invloed
Bladerend door Feltkamps werk kun je moeilijk Seurats invloed op de Gentenaar wegdenken. Tegelijkertijd is Van Rysselberghe niet te herleiden tot een epigoon. Daarvoor mixt hij te veel verschillende ingrediënten – Seurat zou zich nooit wagen aan pointillistische portretten – door elkaar. Net als andere Belgische kunstenaars – denken we maar aan Gust De Smets mix van expressionisme en kubisme – is hij niet ‘zuiver’ genoeg. Een goede zaak is dat.
In tegenstelling tot het werk van landgenoten als Henri de Braekeleer (1840-1888) of Alfred Stevens (1823-1906) is er in het werk van Van Rysselberghe weinig ambiguïteit te bespeuren. Nogal wat mensen verwarren met dat oppervlakkigheid. Een foute redenering, lijkt ons. Olijfbomen in Cagnes (1906) toont het eeuwigdurend spel tussen licht en natuur. Asters in een glazen vaas (1881) is een stilleven in de beste traditie van Chardin (1699-1779). Het alledaagse kan soms meer mysterie bevatten dan het spectaculaire. Kleuren kunnen daarbij een sleutel zijn om onze perceptie van de realiteit te ‘vangen’ in een schilderij. Feltkamp merkt bij een later werk als Het rode zeil (1917) op:
‘1917, we zijn ver van het pointillisme, maar het sterke kleureffect blijft, alleen subtieler. Dit uitzicht is alleen te zien met behulp van de ogen van Van Rysselberghe. Dat is ook wat van een schilder gevraagd wordt – de realiteit onopvallend te versterken’
Théo van Rysselberghe is een kunstenaar die de ogen van de kijker een canapé aanbiedt, niet om weg te vluchten van de realiteit. Eerder het tegenovergestelde vindt plaats in zijn werk: van Rysselberghe toont dat schoonheid niet verder weg is dan de manier waarop een pijnboom zich verhoudt tot de zee en het wegstervend licht. Soms kan weinig veel zijn. Zeker wanneer een kunstenaar ruimte schept in het hoofd van de toeschouwer. Van Rysselberghe deed dat.